
Op weg naar de mijn:
Het is vrijdagochtend 6:45 uur. Ik zit buiten bij het Flower hotel te ontbijten. Er komt een 4×4 auto aangereden. Het is Hery die mij op komt halen. We gaan vandaag naar een mijn. In de auto zitten Hussein en een andere Hery, twee mijnwerkers van Hery. Onderweg naar de mijn pikken we nog een andere man op, “mijn” beveiliger. Hij gaat mee, niet omdat het echt nodig is, maar meer uit voorzorg. Wordt mij verteld. Hery verontschuldigt zich voor de kleine auto. Het is een driedeurs. “De auto is klein, maar wel heel sterk” aldus Hery.
We rijden twee uur op de hoofdweg tot er een groot wit bord verschijnt: “de weg naar de mijnen” staat erop in het Frans. We verlaten de verharde weg en voor ons ligt een moeilijk begaanbaar pad.
Twee en een half uur lang zullen we dit pad al hobbelend en schuddend volgen. De mannen vragen of er in Nederland zulke wegen zijn. Waarop ik eenduidig reageer: “nee.” We schieten allemaal in de lach. Ondanks dat de auto sterk is, heeft hij moeite met het klimmen. De motor raakt oververhit en
heeft extra mankracht nodig. Om 11:30 komen we op een plek aan waar het pad niet meer toereikend is voor de auto. Te voet gaan we verder. Maar eerst genieten we van onze lunch en de heerlijke verse citroensap waarvan Henries vrouw liters heeft gemaakt. Dat smaakt goed in de brandende zon. Een herdersjongen komt nieuwsgierig een kijkje nemen. Hery geeft hem een stokbrood en hij krijgt wat citroensap. Na tien minuten beginnen we met lopen. Hussein draagt mijn rugtas. Volgens Hery zal het een wandeltocht van anderhalf uur moeten zijn. De hitte en het hotten en stoten in de auto heeft me eigenlijk al vermoeid gemaakt. Er zit geen autogordel in de auto waardoor ik continu alert moest zijn dat ik niet plotseling door de auto geslingerd zou worden.
We lopen op grote grijze kiezels. Ik loop naar de rand van een zwarte spleet om te zien wat daar beneden gebeurt. Ik word naar een “veilige” plaats geleid om naar beneden te kijken. Een man houdt zijn arm voor me. Alsof hij mij op zou kunnen vangen wanneer ik val. Ik zie een groot lang gat. Is dit nu een mijn? Ik maak wat foto’s en we vertrekken weer. We lopen een langs een grote groep mensen die boven op een berg grijze kiezels zitten. Hakkend op stenen op zoek naar lithium. Er worden wat woorden met elkaar gewisseld. Als een vreemd gezang klinken de woorden die met elkaar worden uitgewisseld.

Niet veel later komen we bij een andere mijn. Hier is de gleuf iets breder en minder diep. Een aantal mannen slaan met een hamer en een beitel op de rotsen om er grijze stenen van los te slaan. In de hoop dat er toermalijn in te vinden is. In de gleuf zijn de mannen aan het werk. Boven zitten de vrouwen met de kinderen. Hery pakt een aantal stenen en laat mij de rode en zwarte toermalijn zien die hier gevonden wordt. Volgens Hery de mooiste toermalijn van heel Madagaskar. Het blijkt dat deze mijnen soort van openbaar bezig zijn. En dat we nu naar Hery zijn mijn gaan. De “echte” tocht gaat nu pas echt beginnen.
Het is 12:00 uur. We lopen langs een kleine bananenplantage. Wat is het heerlijk om de koelte van de schaduw op mijn lichaam te voelen. Een verademing, ook al is het hooguit maar twee minuten.
Terwijl we wandelen sluiten steeds meer mannen bij onze groep aan. Ik word voorgesteld aan Martín. De oudste en het hoofd van de gemeenschap. We naderen een rivier die we te voet oversteken. Mijn sandalen heb ik hiervoor meegenomen. Iedereen doet zijn schoenen uit. Zelfs Hoessein die de hele tocht op waterschoenen loopt, trekt ze uit en gaat op blote voeten naar de overkant. Maar ik krijg het advies om sandalen aan te doen, want er kunnen scherpe stenen op de bodem liggen. Ondanks dat ik het liefst ook op blote voeten ga besluit ik om te luisteren. Ik wil niet dat mijn eigenwijsheid er straks voor zorgt dat deze mensen voor een wond aan mijn voet moeten zorgen.
De grote keien zijn glad. Als ik niet goed oplet, lig ik straks met camera en al in het water. Inmiddels is mij duidelijk geworden dat de beveiliger niet mee is om mij te beschermen tegen andere mensen, maar om ervoor te zorgen dat ik niet uitglij. Hand in hand geleidt hij me door het water heen. Maar ook op andere plekken waar het pad voor mij moeilijk begaanbaar is lopen we hand in hand. Er zijn zelfs momenten dat ik tussen twee mannen in loop. Zolang ik maar niet val.

Het water is heerlijk koel. Wanneer ik de overkant bereik zie ik Martín, het hoofd, met mijn schoenen staan. Ik vraag of ik ze terug mag. Martín spreekt in het Malagassie en ik versta er niets van. Maar wat ik wel begrijp, is dat ik mijn schoenen niet terugkrijg. Hij loopt verder met mijn schoenen in zijn hand. Iets verderop begrijp ik waarom. Er is nog een waterstroming is die we over moeten steken.
Inmiddels is het 13:00 uur. Al een tijdje voel ik dat mijn benen af en toe aan het trillen. Ik ben kapot. Ik probeer het niet te laten merken, maar ik weet dat ze het wel zien. We nemen een kleine pauze. We zijn er bijna. Ik moet naar de wc. Een vrouw wordt aangewezen om mij te laten zien waar ik kan plassen. Een paar meter verder achter wat bosjes op een brak liggend velt. Ik voel dat de vrouw blijft staan en naar mij blijft kijken. Hoe erg vind ik het dat ze mijn witte billen zal zien? Ik herinner mij een moment dat ik in Madagaskar op een openbaar toilet zat, lees: een grasveldje met een rieten hekje erom heen, en dat er een vrouw gewoon naast me kwam zitten. Ik concludeer dat de vrouwen hier wellicht wat intiemer met elkaar omgaan dan ik wellicht gewend ben. Misschien is het ook mijn vermoeidheid, maar ik besluit om er niet al te moeilijk over te doen.

Wanneer ik weer bij de groep ga zitten krijg ik rauwe yoghurt van de vrouw aangeboden. ’s Ochtens van vers gemolken melk gemaakt. Er wordt een lepel met water afgespoeld en ik krijg een groen plastic bakje met de yoghurt erin. Een moment vraag ik me af of het water waarmee de lepel afgespoeld wordt wel schoon is en of ik niet ziek van de yoghurt zal worden. Ik besluit om me niet druk te maken en geniet. “Tsara.” Zeg ik tegen de vrouw. Er wordt wat gelachen, omdat ik Malagassie spreek. Maar de vrouw oogt gevleid. Lekker, betekent het in het Nederlands. Ik geniet volop. Nog geen vijf minuten later en we vertrekken weer. Martín ziet hoe vermoeid ik ben. Op een steen in de schaduw. Daar moet ik even gaan zitten. Het is hooguit vijf minuten nadat ik de yoghurt heb opgegeten. De mannen zijn in gesprek. Martín met een stok en mijn schoenen in zijn hand. Ik neem een paar slokken water. En ik sla een kreet: “ahhh”. Er loopt een klein biggetje tussen de groep door.
De mannen kijken verwonderd en moeten lachen. Ze wijzen naar een nest waar een varken met haar zuigelingen ligt. Ik maak snel een foto voor mijn zusje die dit zeker ook echt prachtig had gevonden.
We gaan weer verder. Het is 13:30 uur. Eindelijk we zijn bij de mijn. Eén van de mijnwerkers gaat demonstratief langs een touw de mijn in zodat ik wat foto’s kan maken. Ik zie een groot zwart gat. Er wordt mij verteld dat de mijn 35 meter diep is. Ik moet mijn best doen om te focussen. Zo moe ben ik. Ik maak snel een aantal foto’s en filmpjes voordat de mijnwerker weer naar boven komt. Ik word ook nog met Matrín en Hery op de foto gezet. En ik word voorgesteld aan Martín zijn, een mooie jonge vrouw, die ook bij de mijn werkt. We blijven hooguit 10 minuten zitten. Schaduw is er niet. Soms vraag ik me af of mijn lichaam oververhit kan raken. Ik draag lange mouwen en een lange broek tegen het verbranden van de zon. De broek zit nog half opgestroopt van het oversteken van de rivier. Ondanks de hitte, rol ik hem toch maar weer naar beneden.


Op de terugweg lijkt de rivier relatief dichtbij. Ik wilde dat ik er in kon zwemmen. We blijven vijf minuten zitten. Met mijn voeten in het water. Ik gooi het water in mijn gezicht, over mijn hoofd, mijn armen en benen. Heerlijk, die verkoeling. Dat doet me goed. Terwijl we verder lopen geniet ik van mijn natte mouwen die nog lekker koel aanvoelen. Het is 15:30 uur. Ik sla een kreet van opluchting. We zijn bij de auto. Ik heb het gehaald! Eventjes bijkomen en dan stap ik met Hery in de auto. De mannen lopen voor de auto uit omdat de weg slecht te zien is. Nog maar een half uur zijn we onderweg en we krijgen autopech. De mannen proberen met alle kracht die ze nog in zicht hebben de auto vooruit te duwen. Terwijl ik achter het stuur zit om de auto op de weg te houden. Na wat gesleuteld te hebben weten de mannen de auto na 20 minuten weer aan de praat te krijgen. Wanneer we na 2 uur rijden de verharde weg bereiken ben ik blij. Eindelijk kan ik mijn ogen sluiten. Inmiddels heb ik ook wat hoofdpijn gekregen en voel ik me wat beroerd. Gelukkig lukt het om een beetje in slaap te vallen. Om 20:00 ben ik in op mijn hotelkamer. Mijn stem is bijna weg en mijn neus zit dicht. Mijn voeten zijn bruin en het witte shirt wat ik aan heb, heeft een terracotta kleur. Ik zit helemaal onder het stof. Na een heerlijke warme douche ga ik lekker slapen. Niet wetend dat ik de volgende dag om 5:30 uur al weer wakker zal zijn.
